\n
Haar kinderjaren bracht Aida Verra door in Jakarta. Als ze naar de middelbare school gaat, verhuist ze met haar vader naar Nederland. Ze ontwikkelt zich meertalig en werkt nu als stagiaire bij Taal Doet Meer. Ze is een kind van twee culturen waar ze trots op is en met haar zus en hond kan ze verschillende talen spreken.

In het nieuwe pand van Taal Doet Meer ontmoet ik Aida (26). Ze begeleidt samen met een andere vrijwilliger een Taalpleziergroep voor moeders met hun peuters. Bovendien werkt ze als stagiaire bij Taal Doet Meer voor haar studie Ecologische Pedagogiek. Voor het project Taalmentoraat houdt ze intakegesprekken met gezinnen en ze is coördinator van de VoorleesExpress.
Aida: ‘Ik mag de vrijwilliger en het gezin met elkaar koppelen. Ik zoek altijd naar de klik, omdat het best spannend is om als gezin een vreemde vrijwilliger thuis te krijgen. Ze vinden het ook spannend als ik bel, omdat ze de taal niet spreken. Dat herken ik uit eigen ervaring. Daarom geef ik ouders de keuze om te appen of te bellen. Dan kunnen ze het rustig vertalen. Ik herken het als ze ‘ja, ja’ zeggen maar het eigenlijk niet begrijpen.’
Aida woonde haar jeugd in Jakarta en sprak toen Indonesisch. In haar familie waren ook veel Nederlandse invloeden terug te vinden. Aida: ‘Wij aten best vaak een AVG-tje of een broodje kaas. Mijn grootouders spraken gewoon Nederlands. Daarom ben ik lang op zoek geweest naar wie ik ben. In Nederland voel ik me niet helemaal Nederlands en in Indonesië hoor ik er ook niet helemaal bij. Ik ben Indonesisch, maar ook weer niet.’
Toen ze vijf jaar was, zijn haar ouders gescheiden. Haar vader werkte als restaurantmanager op een schip en ontmoette daar zijn nieuwe Nederlandse vrouw. ‘Dat werd mijn stiefmoeder. Ik was twaalf toen ik naar Nederland mocht komen, samen met mijn zusje.’
‘Mijn vader lokte me met pretparken en gezellig wandelen. Het klonk heel aantrekkelijk, maar ik moest gewoon naar school en een heleboel familie achterlaten. Ik sprak een klein beetje Engels en ging naar een gewone middelbare school. Mijn eerste les was Frans. Ik had geen idee wat ik deed of wat er gezegd werd. Alles ging heel moeilijk.’
Maar binnen een half jaar leerde ze de taal dankzij het volgen van buitenschoolse taallessen. Wat haar hielp in het vormen van haar identiteit waren de boeken van Adriaan van Dis, Max Havelaar en boeken over de Japanse bezetting.
‘Daar herkende ik veel in. Met de personages in de verhalen kon ik meevoelen en zo kreeg ik vrede met mijn identiteit. Ook de verhalen van mijn grootouders en familie hielpen me. Ik deed presentaties over de Indo-cultuur en zo groeide mijn interesse in mijn culturele achtergrond en meertaligheid.’
Aida woont nog bij haar ouders en praat met elk gezinslid een andere taal. ‘Met mijn vader spreek ik Indonesisch, met mijn moeder Nederlands en met mijn zus heb ik een eigen taaltje. In één zin kunnen zomaar drie talen voorkomen, maar wij begrijpen elkaar prima. De hond Fleur spreekt ook verschillende talen. In het Indonesisch: Fleur ga je pipis doen? Dan weet ze dat ze naar buiten gaat om te plassen. Ze verstaat ook Duits ’ Fleur pipi machen?’. Dat komt van mijn stiefmoeder, die Oostenrijks Duits spreekt.’
Met haar vader ervaart ze soms wel een taalbarrière. Aida: ’Als hij kwaad wordt, spreekt hij alleen snel Indonesisch. Dan hebben we iets verkeerd gedaan, maar we weten niet wat. Hij is boos en ik moet lachen met mijn zusje omdat ik hem totaal niet begrijp. Dan wordt hij nog kwader en voelt zich niet serieus genomen. We vragen dan of hij het nog een keer kan zeggen in de korte versie en zo komen we wel bij elkaar uit.’
‘Omgekeerd als ik iets wil vertellen over iets bijzonders dat er is gebeurd, dan komt dat niet echt binnen bij hem. Daarom praat ik eerder met mijn stiefmoeder en die brengt het dan over aan hem.’
Aida heeft zich als jonge meid vaak slecht gevoeld omdat ze de taal niet goed sprak. Aida: ‘Als je geen Nederlands spreekt, word je als slecht gezien, minderwaardig. De verwachting om Nederlands te spreken vond ik moeilijk. Mensen hebben zoiets van je woont hier, dus spreek je de taal. Dat vond ik best frustrerend en ik wilde natuurlijk ook geen fouten maken. Het maakte me heel onzeker. En ja, ik ben wel een beetje perfectionistisch,’ voegt ze er lachend aan toe.
Nog moeilijker vond ze het als er iets urgents was of iets emotioneels. ‘Het mag niet in het Engels of Indonesisch en dat geeft een bepaalde druk. Ook bij toetsen op school ervaarde ik dat. Toen ik hier kwam, vijftien jaar geleden, moest ik gelijk Nederlands leren spreken en schrijven. Dat geldt ook voor kinderen die Arabisch spreken, terwijl Engels eerder wordt geaccepteerd. Tegen expats wordt anders aangekeken dan tegen Syrische vluchtelingen. Dat schuurt bij mij. Juist daarom wil ik kinderen helpen die anderstalig zijn, zodat ze weten dat ze fouten mogen maken.’
* Interview: Els Vegter, freelance schrijver/journalist en beeldend kunstenaar
Wil je bijdragen aan de zelfredzaamheid en kansen van taalleerders in de Utrechtse samenleving? Word ook vrijwilliger bij Taal Doet meer! Als coach, mentor of coördinator help je mensen sterker te staan in onze mooie stad. Voor meer info, check onze vacatures.